Piers Hiem

Nog een terloopse herinnering. De cursus was om meer redenen op eigen gemeentegrond. Dan verdiende een lokale ondernemer er ook nog wat aan, tenslotte. De mensen van de plantsoenendienst vonden dat de boompjes er niet goed bij stonden. Dus in de pauze werden ze – gratis en voor niets – gesnoeid.

En plotseling (eind februari 2023) – op weg naar Nij Beets – fietsten wij langs Piers Hiem. Domela Nieuwenhuisweg 114. Dat riep herinneringen op aan de cursus die ik hier gaf, in september 1992, aan de medezeggenschappers van de Gemeente Opsterland.

En langs Hotel Het Witte Huis in Olterterp (waar ik ooit om middernacht voor een dichte deur stond, maar dan is weer een ander verhaal.)

Lees dat verhaal hier

Voor mijn activiteiten sliep ik een aantal keren in Hotel Het Wittehuis in Olterterp. Een keer werd dat spannend. Door een andere klus kon ik pas na middernacht aankomen. Met de hotelier had ik afgesproken dat hij de zijingang open zou laten staan. Gelukkig vroeg ik de taxichauffeur, die me bij het hotel afzette, even te wachten. Want een andere gast bleek – later – die deur afgesloten te hebben. Mobiele telefoon waren er nog niet, in ieder geval ik had er geen. Via zijn mobilofoon en de taxicentrale werd de hotelier bereikt. Die moest een buurman uit zijn bed bellen. Die verscheen in het donker – in pyjama en op pantoffels – met een reserve sleutel om mij toegang verschaffen. Werd een korte nachtrust.

En dan op een leenfiets van het Hotel naar Piers Hiem en ’s avonds terug samen met cursisten op de fiets.

In de jaren tachtig en negentig had ik drie Friese gemeenten als klant: Opsterland, Skarsterlân en Achtkarspelen.

Lees verder

Dat ik door heel Nederland veel klanten vond bij provincies en gemeenten was aan een aantal dingen te danken. Natuurlijk omdat ik ‘verstand’ had van het functioneren van overheden en geen verdwaalde OR-trainer was. Maar veel belangrijker was dat wij bereid waren om losse dagcursussen te geven in een accommodatie dicht ‘bij huis’.

De standaard is heel lang geweest dat medezeggenschapscursussen meerdaags moesten zijn en plaats moesten vinden in een externe ‘cursus’-accommodatie. Liefst op behoorlijke reisafstand van huis, opdat iedereen deel kon (‘moest’) nemen aan het groepsproces. Dat het voor heel veel mensen ongebruikelijk was om in een hotel te slapen en al helemaal zonder de eigen levenspartner, was daarbij geen overweging. Die cursusvorm was verplicht om een subsidie voor een OR-cursus te kunnen ontvangen. Overheden gingen pas in 1995 onder de Wet op de ondernemingsraden vallen en konden voor die datum geen subsidie ontvangen voor de opleiding van hun dienst- of medezeggenschapscommissies, zoals die voor ondernemingsraden wel bestond.

Wij, van Adviesbureau ATIM, wilden en konden die subsidieregeling niet aanbieden en moesten het dus hebben van onze flexibiliteit. De subsidieregeling had bovendien een prijsopdrijvend effect. Want de opdrachtgever zag alleen de netto-kosten en die vielen dan wel mee in vergelijking met de kosten van andere cursussen. Omdat de gesubsidieerde instituten voor overheden natuurlijk geen lagere prijs in rekening konden brengen, hadden wij dus een prijsvoordeel.

Verder hield ik, in de beeldvorming, rekening met de ervaring van lagere overheden in hun contacten met de rijksoverheid. Werd een afspraak in Den Haag gepland, dan werden de gemeentelijke vertegenwoordigers voor de ochtendkoffie verwacht. Kwamen de vertegenwoordigers van het Rijk naar het stadhuis, dan was de afspraak rond lunchtijd. Dus, waar het ook was, ik sprak nooit later af dan half tien. Was dat onhaalbaar met het openbaar vervoer, dan zocht ik een hotelletje in de buurt. Werden dan vaak van die hotelletjes met een kamerprijs van rond de dertig gulden (en het toilet en de douche op de gang). Maar ook leuke plekken om ’s avonds aan de bar te zitten met wat andere werkers en lokale bezoekers. Dat leverde altijd leuke ontmoetingen en nieuwe inzichten op.

En de herinneringen komen vanzelf weer boven als ik in Friesland rondfiets. Hieronder in een opmerking een eerste keuze uit die herinneringen.

Herinneringen

Zoals overal buiten de Randstad keken ook Friezen (link naar tekst in tekst vak) de kat uit de boom met die mijnheer de cursusleider ergens uit de grote stad in het Westen. Het ijs brak echter snel, als ik maar gewoon deed. En dan bleken Friesen heel open te kunnen zijn. En een filosofische inslag te hebben. Zeker de mensen uit de buitendiensten.

Dat geldt niet alleen voor Friezen, maar ligt veel breder. Een van de inzichten die ik opdeed door het werken met ‘buiten’-mensen (of het nou plantsoenwerkers, boswachters of agrariërs zijn) is dat zij door hun verbondenheid met de natuur een ander levenstempo kennen en ook anders in het leven staan. Een eigen levensfilosofie hebben dus. En dat zij de natuurlijke omgeving ook kunnen lezen door – heel vanzelfsprekend – dingen te zien die mij totaal ontgaan. Betrouwbare weersvoorspellingen, aanwezigheid van bepaalde dieren bijvoorbeeld. Die sporen kunnen ze aanwijzen (afdrukken, uitwerpselen, voedselresten). Maar een echt antwoord op mijn vraag hoe ze het weer dan konden voorspellen, kreeg ik eigenlijk niet. Het is impliciete kennis (Impliciete kennis is geïnternaliseerde kennis en is moeilijk over te dragen, omdat ze zo vanzelfsprekend is, dat we ons er niet van bewust zijn dat we over deze kennis beschikken.)

Door mijn werken overal in Nederland en door mijn interesse in culturen, houding en gedrag – al het immateriële erfgoed – heb ik geleerd hoe groot de verschillen in sociale culturen in Nederland zijn. Mijn vaste grap was – en is – dat de oorzaak ligt in de afkomst van verschillende Keltische en Germaanse stammen. Friesen in – een veel groter – Friesland, Saksen (Tubanten) in het oosten, maar ook in het zandgebied (de gemene gronden) van Het Gooi, Batavieren in Midden-Nederland rond de rivieren en Franken onder de rivieren, Kelten in Zeeland, en – niet te vergeten – de Kaninefaten die, beschermd door veengebieden, teruggetrokken in de eigen duindorpen, overleefden. En mijn bewijs uit het ongerijmde is (en was) dan dat Scheveningers een ander volk is met een eigen taal. Dat is in ieder geval wel waar, want ik heb vier jaar OP Scheveningen gewoond en de onderlinge gesprekken bij de bakker en de slager) waren voor mij niet te volgen.

Als ik beperk tot Noordelingen: je weet eigenlijk altijd waar je aan toe bent. Wat gezegd moet worden, wordt ook gezegd.

Terug naar de Friezen.

Opmerking

Opmerking

Vriend Rouke, Noordeling, Neerlandicus en Kenner van de Noordelijke streken, talen en culturen, beveelt mij – en alle andere geïnteresseerden – het volgende boek aan:

Flip van Doorn (2021). De Friezen: Een geschiedenis. Thomas Rap.

Ik heb het ondertussen als E-book gekocht. Om tijdens een volgende fietstocht in te neuzen.

Ter geruststelling, het boek is in het Nederlands.

Volgens Rouke “Een prachtig voorbeeld van wat tegenwoordig literaire non-fictie genoemd wordt. Mooi geschreven en buitengewoon interessant: karakter, geschiedenis, taal, landschap, kunst, literatuur van de Friezen komen tot leven.”

En de uitgever zegt er het volgende over: In 2010 verhuisde Flip van Doorn uit vrije wil naar de provincie die zijn grootvader ooit om economische redenen verliet. Sindsdien probeert hij te begrijpen waar hij terecht is gekomen. Op zoek naar antwoorden maakte hij elf tochten door Friesland en ver daarbuiten. In plaatsen als Warns, Allardsoog en Rinsumageest, maar ook in Rome, de Alpen en het Duitse Waddengebied stuitte hij op sporen van de Friezen en hun mythische Friese Vrijheid.

In dit boek vertelt Van Doorn het verhaal van een doortastend volk waarvan de oorsprong en invloed ver voorbij de grenzen van de huidige provincie Friesland reiken. Niet-Friezen biedt hij een inkijkje in dat buitengewone stukje Nederland dat officieel Fryslân heet, Friezen houdt hij een spiegel voor waarin ze zichzelf herkennen: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten, en dat allemaal tegelijk.

Wat mij vooral opviel, was dat zij veel in de derde persoon spreken. Het was niet bij het terugzien: “Hoi Jaap, hoe gaat het met je?”, maar: “Hoe giet it mei De Jong”. Heb wel eens begrepen dat een kind aan zijn vader niet zou vragen: “Mag ik buiten spelen?”, maar “Fynt Heit it goed as Jan bûten gean boartsjen”

Zeker voor de mensen van de buitendienst (Gemeentewerken) is Fries de moedertaal en Nederlands dus een tweede taal. Voor mensen op het stadhuis (heette in die tijd nog Secretarie) was dat veel minder. Gemeenten zochten, zeker in de functies die direct aan burgers diensten verlenen, ook vaak opzettelijk naar medewerkers uit een ander gebied.

In zo’n cursus werd er natuurlijk ook getraind in de vaardigheden die nodig zijn voor vergaderen en onderhandelen. Daar gebruik je oefeningen en rollenspellen voor.

Ik had goed begrepen dat de problemen die Hilbert van der Duim altijd had met KNSU-officials ook ontstonden omdat hij in het ‘Fries’ dacht. En dus was mijn conclusie dat als ik de medezeggenschappers zou dwingen alles in het Nederlands te doen er voor hen veel verloren zou gaan. Dus kocht ik bij de Fryske Akademy een taalcursus Fries. Laatst kwam ik de werkschriften weer tegen, die ik nu toch maar weggegooid hebben. Want Fries leren spreken, dat zit er voor mij niet in. De manier waarop in het Fries op elkaar volgende klinkers (strjitten, leanen en buorren) worden uitgesproken levert een uit de huig pratende Hagenaar een gebroken tong op.

Maar kennis van veel gewone woorden (dagen van de week, de maanden, telwoorden) en vooral ook van de andere woordvolgorde in zinnen, maakten het gemakkelijker om de discussies te volgen. Zo konden de deelnemers zichzelf blijven. Bovendien alle ‘management’-taal werd daar ook gebruikt (Reorganisatie, Privatisering). En het ‘lezen’ van het non-verbale hielp mij ook.

Ik ging – en ga – dus altijd met veel plezier naar Friesland. Een van de regio’s waar ik me ‘thuis’ voel. (Mijn moeder beweerde altijd dat wij ook ‘Fries’-bloed hebben. Ik heb het nooit uitgezocht. Het kan best, maar als ik al haar verhalen moest geloven, zouden wij afstammen van een grote variëteit aan voorouders uit de hele wereld.)

Terzijdes

Nij Beets ligt in een laagveengebied dat ik kende ik uit de vroege geschiedenis van de arbeidersbeweging.

Domela Nieuwenhuis was hier zeer geliefd onder de straatarme veenarbeiders. Hij werd – ook dankzij zijn zorgvuldig in stand gehouden apostolisch uiterlijk – vergeleken met Jezus: “

Ús Ferlosser”, noemden zij hem.

Aan diezelfde weg ligt ook het kleine Openluchtmuseum It Damshûs dat het leven rond de vorige eeuwwisseling van de veenarbeiders in dit laagveengebied vertoont en vertelt.

Moet er nog een keer naar toe als het open is om de paaltjaker op het kruis te kunnen fotograferen.

Andere artikelen

Wiener Konditorei

Na bij de Hema nieuwe pyjamabroek en ondergoed te hebben gekocht, in de Wiener weer

Houtrust

Volgens Google Map bezocht ik vandaag voor de 500ste keer mijn sportschool. Maandag 23 oktober