Rouke 70

Rouke, de eerste vriend die zeventig werd, vroeg mij een toespraakje te houden met een terugblik op onze politieke activiteiten. In het in het Landgoed Het Bovenveen gevestigde JAS, een opleidingsinstituut voor docenten op Jenascholen, in het witte Drentse Koekange. Bij zijn aankondiging zei hij dat ik de enige vriend was die hij aan zijn politieke activiteiten had overgehouden. Dat raakte mij en maakte mijn start even moeilijk. Hieronder de tekst.

Eerste ontmoeting was op een PPR-partijcongres, in de nadagen van het kabinet-Den Uyl.

Ik zou spreken op een campagnebijeenkomst in Smilde of Rolde. Rouke kwam mij wat achtergrondinformatie geven. Daarop volgde een lange analyse van de situatie in de wereld, in Nederland, in Drenthe en in de gemeente Vries in het bijzonder.

Met engelengeduld wachtte ik op een goed moment om de woordenstroom te onderbreken.

Ik ben niet van ‘tussen de schuifdeuren’, zo maar wat vrolijke woorden en kwinkslagen liggen mij niet. Het moet wel ergens over gaan, tenslotte.

Maar Rouke kan ik niet weigeren. Onder een voorwaarde, dat ik minstens zo lang mocht praten als hij nodig zou hebben voor zijn inleiding.

Begin jaren tachtig kwamen we elkaar weer in tegen in het partijbestuur van de PPR.

In een tijd dat er nog de ruimte was voor uitgebreide inhoudelijke politieke analyses. Zeker die van ons deden er ook toe. En de eigen analyse had natuurlijk bij voorbaat veel gewicht.

Vonden wij. En we werden niet gestopt, dus was het zo.

We zijn op de leeftijd om met enige weemoed en soms wat gene terug te kijken naar die periode. Toen het politieke verhaal er nog toe deed, niet de oneliner. Toen we nog de inhoud van problemen bespraken en niet alleen wiens schuld het is.

Toen we onze verhalen nog zelf op gebruikte en versleten tikmachines moesten schrijven en er geen PowerPoint of spindoctor waren. Toen de vergaderstukken nog gestencild werden en bellen rond etenstijd nog de snelste verbinding was. Toen vergaderingen nog ordentelijke rookpauzes hadden. Toen Kamerleden en partijbestuurders zich nog hadden moeten bewijzen in het dagelijkse partij-vrijwilligerswerk.

En zo verlieten wij de politiek, of liever, de politiek verliet ons.

Als je dan, ouder wordend, de partijpolitiek langzaam verlaat, wordt je regelmatig de wijsheid, van Drees geloof ik, voorgehouden dat als je op je twintigste niet links ben, je geen hart hebt, en als je op je veertigste nog steeds links bent, je je verstand niet gebruikt.

Dat zie ik nu natuurlijk heel anders. En gelukkig ben ik mijn hele leven al vaak voor ‘rechts’ uitgemaakt, meestal door mensen die mij ondertussen, in die oude tegenstelling, al lang rechts hebben gepasseerd hebben. Voor anderen geldt het wel. Voor mij natuurlijk niet, hoogstens wat meer nuance, wat meer afstand. Maar nee, in wezen geen andere standpunten. Wel geduldiger en verstandiger in de methoden.

Ondertussen heb ik natuurlijk wel heel veel last van diezelfde politiek. Wie niet hier?

Ik werk als zelfstandig adviseur op het snijvlak van vraagstukken hoe organisaties moeten komen tot een goede strategie, de organisatie daarvoor geschikt maken, dat doen in goed overleg met alle medewerkers en zo uiteindelijk komen tot een effectieve samenwerking. Dat doe ik voor overheidsorganisaties en organisaties die publieke taken uitvoeren.

Dus zie ik de desastreuze gevolgen van de politieke inmenging. Twee dingen zijn er gebeurd, de politiek is te veel deel geworden van de vierde macht en denkt dat elk probleem beantwoord moet worden met regels. En door de enorme toename van de snelheid en gedetailleerdheid van de informatie gebeurt dat in een steeds hoger tempo. Elke keer weer belabberde wetgeving, onmogelijk uit te voeren. Vanuit dat perspectief zou het voor het land een zegen zijn als dit kabinet zo doormoddert, zonder te vallen en er naar de nieuwe verkiezingen geen nieuwe coalitie te vormen valt. Dan kunnen al die werkers in die organisaties gewoon een tijdje hetzelfde werk blijven doen.

Daarnaast ben ik lid intern toezichthouder bij een museum, een woningcorporatie, een stichting voor kunst en cultuureducatie, een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking en binnenkort een dierentuin. En daarin word je gillend gek van wat je wordt aangedaan.

Ontwikkelingssamenwerking die tegen de medefinancieringsorganisaties zegt dat ze meetbare doelen, prestatie-indicatoren, in een jaarlijkse cyclus moeten formuleren. Als je vraagt waar ze dan aan denken, weten ze het niet. Als je dan je best doet, krijg je, op het laatste moment, een brief van veertien kantjes wat eraan mankeert. Die binnen twee weken beantwoord moet worden, anders vervalt de subsidie.

Als woningcorporatie moet je al je gegevens in korte tijd over brengen naar een ‘format’ dat niet aansluit bij de praktijk maar wel bij de wensen van de externe toezichthouder. Als je dan na inlevering zelf nog een paar foutjes ontdekt en die zelf corrigeert, word je daarvoor als volgt beloond. In de toezichtbrief van de minister, een openbaar stuk dat ruim verspreid wordt, staat dan dat de geleverde informatie niet betrouwbaar is omdat die op zeven, echt ondergeschikte, punten gecorrigeerd moest worden.

Ik mocht niet te lang zijn, dus ik hou zulke frustraties verder bij mij.

Er is sprake van een kloof tussen kiezer/burger en politiek. Dan is die wel door de politiek gecreëerd. De politieke discussie sluit niet meer aan bij de dagelijkse werkelijkheid. Het cynisme dat ik als toezichthouder ontmoet bij politici is demotiverend. Ik doe het dus nooit goed. En als ik beweer dat mijn directeur een gewoon normaal salaris krijgt, word ik niet geloofd of wordt mij verteld dat ik door die zelfde directeur wel belazerd zal worden.

Ze bekijken het dus maar, in dat Den Haag. Ik doe wat ik moet doen en heb de illusie opgegeven daarover met politici nog een zinvol gesprek te kunnen hebben.

Misschien geen vrolijk verhaal, maar ik heb gewaarschuwd, voor grappen en grollen had Rouke een ander moeten vragen. Het is wel wat me bezighoudt. En laat het stichtelijk woord dan van een atheïst komen.

Andere artikelen